woensdag 21 april 2010

Vliegangst IV

‘Ik zou er al mijn geld voor over hebben om op dit moment thuis te mogen zitten en me dit hele gebeuren in alle rust te herinneren. Dat vind ik nu eenmaal altijd het prettigst. Waarom zou ik mezelf voor de gek houden? Ik ben geen existentialiste. Voor mij is iets pas echt gebeurd als ik het allemaal opschrijf, en onder het schrijven verander en mooier maak. Ik doe nooit anders dan wachten tot iets voorbij is en ik naar huis kan gaan om het op te schrijven.’

‘Mannen en vrouwen, vrouwen en mannen. Het kan nooit wat worden, dacht ik. In de dagen dat mannen nog brallerige jagers waren en vrouwen hun hele leven niets anders deden dan zich zorgen maken over zwangerschap of sterven in het kraambed, moesten de laatsten dikwijls tegen hun wil genomen worden. De mannen klaagden erover dat hun vrouwen koel, onaandoenlijk, frigide waren… Ze wilden wulpse vrouwen. Ze wilden wellustige vrouwen. Nu leerden de vrouwen eindelijk hoe ze wulps en wellustig moesten zijn – en wat gebeurde er? De mannen verschrompelden. Het was hopeloos. Ik had Adrian begeerd zoals ik nooit iemand begeerd had en zijn hartstocht viel weg tegen de intensiteit van de mijne. Hoe meer ik liet blijken van mijn hartstocht, des te koeler werd hij. Hoe meer ik riskeerde om bij hem te kunnen zijn, des te minder was hij bereid te riskeren om bij mij te zijn. Was het werkelijk zo eenvoudig? Kwam het allemaal alleen maar neer op wat mijn moeder me jaren geleden had voorgehouden over ‘op een afstand blijven’? Het had er inderdaad veel van dat mannen die het hevigst van me gehouden hadden tevens degenen waren geweest waar ik het onverschilligst tegenover had gestaan. Maar wat was daar dan de lol van? Wat had het voor zin? Kon je filos en eros nooit, al was het dan maar even, verenigen? Wat had deze voortdurende rondedans van beurtelings verliezen, deze constante cyclus van begeerte en onverschilligheid, onverschilligheid en begeerte voor zin?’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)