woensdag 21 april 2010

Vliegangst III

‘Langzaam aan begon ik te beseffen hoeveel gelukkiger ik zonder B. was, hoe die krankzinnige energie van hem mijn leven had ondergraven, hoe zijn wilde fantasieën mij hadden beroofd van mijn eigen fantasiewereld. Langzamerhand begon ik het prettig te vinden dat ik mijn eigen gedachten kon horen. Ik begon te luisteren naar mijn eigen dromen. Het was net alsof ik vijf jaar lang in een galmkelder had geleefd en iemand me plotseling vrij had gelaten.’

‘Waarom draait het er altijd op uit dat ik met twee mannen zit opgescheept die samen één geweldige man hadden kunnen zijn? Is dat op een of andere manier het geheim van mijn oedipuscomplex? Mijn vader en mijn grootvader? (…) Ben ik voorbestemd om mijn hele leven tussen twee mannen heen en weer te blijven hollen? De een aarzelend en zachtmoedig en bijna onverschillig, en de ander zo vurig en rusteloos dat hij al mijn zuurstof opgebruikt?’

‘Ik heb pas een bundel zogenaamd erotische gedichten geschreven met het gevolg dat mannen me in het holst van de nacht opbellen met proposities en preposities, gedaan gekregen dat er een enorme ophef van gemaakt werd – voordrachten aan universiteiten, interviews, brieven van krankzinnigen en dergelijke – waarna ik totaal geflipt ben, begon mijn eigen gedichten te lezen en probeerde één te worden met het beeld dat ik daarin van mezelf gaf. Probeerde mijn eigen fantasieën te verwezenlijken. Begon te geloven dat ik een denkbeeldige, door mezelf bedachte figuur was. (…) Het punt is dat fantasieën nu eenmaal fantasieën zijn en dat je niet voortdurend in extase kunt leven. Als je de deur achter je dichtgooit en ervandoor gaat en met iedereen neukt die binnen handbereik komt hoeft dat je nog geen stap dichter bij de vrijheid te brengen.’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)