woensdag 21 april 2010

Martelaarschap II

"Nog meisjesachtig eruitziende jonge vrouw, voor in de dertig, ik zal haar hier met S aanduiden, 'Stella', 'Ster', 'Stella maris', sterre der zee. Met haar de receptie, waar ik haar vrijdagmiddag jongstleden te B. ontmoette, verlaten en haar naar huis gebracht in de ...straat, Amsterdam. Om een uur of drie 's nachts overviel me verstikkende angst - niet 'gewetensangst' (tussen S en mij is 'niets gebeurd', zoals dat heet) maar levensangst. Er reed een geweldig verdriet met me mee, thuis stapte dit samen met mij de auto uit, sedertdien is het bij me gebleven. Mijn leven is veranderd.
Dat je een punt in je leven bereikt waarop je niet kunt zeggen dat je 'ongelukkig' bent of dat het 'slecht' met je gaat, maar waarop je inziet dat je in alle situaties gevangen zit en je niet meer, zoals tien à vijftien jaar geleden nog wèl kon, uit je gevangenissen kunt ontsnappen.
Het oude leven als een dorre tak van me afbreken. Thuis mijn koffertje inpakken, de huissleutel achterlaten en wèggaan. Tegelijkertijd dat andere rigoureuze besluit nemen: nu sodomieter ik die hele literatuur-van-me in de vuilnisbak, trek me volledig uit de literaire wereld terug en ga wat anders doen. Maar (doch) (echter) (niettemin) (evenwel) daar liggen al die wetten in de weg en stapelen zich de praktische bezwaren op tot hoge torens. Wat moet ik met mijn koffertje buiten het goedertieren huis? Wat zou ik anders zelfs maar kúnnen om min of meer in leven te blijven dan schrijven?
Ik woon in een kerker, waar ik wel uit wil, maar waarbuiten ik niet kan leven zonder ogenblikkelijk in de goot te belanden, in zeven goten tegelijk. De kerker is tegelijkertijd theemuts. Ik ben er 'veilig', maar alles benauwt me er vanwege het besef dat ik er niet uit kan. Zo ben ik de gedetineerde van mijn eigen bestaan, het huwelijk komt neer op wederzijdse gijzeling. Al zou ik erin slagen uit mijn cel te ontsnappen, dan zou ik nog niet buiten het gevangeniscomplex zijn waarin de cel zich bevindt. Overal binnen dat complex zou ik op andere muren stuiten, dichtgemetselde ruimten, vergrendelde deuren, alle uitgangen versperd. Zo zou ik ten slotte verplicht zijn, of er dan toch het beste aan doen, terug te keren naar de cel waaruit ik meende te zijn ontsnapt. Daar zit ik met onzichtbare ketenen aan mijn leefmodel vast. Wat valt er na zoveel jaar huwelijk nog te kiezen, te veranderen, te verplaatsten, te besluiten? Behalve om 'het huwelijk' gaat het om 'de kinderen', 'de huishoudeconomie', 'de hypotheek', 'de huistradities', 'de gewoonten'. Wie huwt, bindt zich aan een dagelijks, eindeloos zich herhalend patroon volgens een ooit gemaakte afspraak: een contract met degene die men gaandeweg gaat beschouwen als zijn beul, of dan toch zijn cipier. In die zin krijgt huwelijk iets van martelaarschap. En verder ben ik natuurlijk gewoon te laf (uit liefde? uit sentimentaliteit? uit opportunisme?) om vrouw en kind verdriet aan te doen, hun leven te verstoren, er de oorzaak van te zijn dat zij hun vertrouwen en veiligheid zien aangetast. (...) Afscheid van haar genomen om op tijd thuis terug te zijn, vanwege overwegingen als: morgen heeft het gezin de auto nodig onder andere om de weekinkopen te doen, en: overmorgen is het vaderdag, - Anne loopt al dagen geheimzinnig te doen over wat ze voor haar vadertje heeft geknutseld, waartoe zou ik het kind teleurstellen en frustreren door op die dag niet aanwezig te zijn... Deze overwegingen bestempelen mij in de ogen van oppassend en in doorsnee hypocriet burgerpubliek tot 'een goed mens', maar ik bèn helemaal niet in die zin 'een goed mens', omdat de overwegingen mij tegelijkertijd met protest en walging vervullen.

Een nieuw leven beginnen? Eigenlijk begint men nooit een nieuw leven, men volstaat met een bezoek aan de kapper en/o het kopen van een nieuwe broek."

(uit 'Het is niets', Jeroen Brouwers)