woensdag 3 februari 2010

De nadagen

Het waren de nadagen. We voelden nog liefde, maar onze rauwe lust was ondergesneeuwd. Als hij me sprak, dan droeg hij zijn wereldse gezicht. Zijn bizarrerieën trachtte hij aan mijn oog te onttrekken. En ik, alziend maar voornaam, dreef mee op de oppervlakte die we samen creëerden. De naïviteit van weleer was immers nog onmogelijk na te bootsen, evenals de verbetenheid waarmee we blindelings ons doel nastreefden. Het doel? De lust. De warmte. De veiligheid. De genegenheid. De genezing. Zijn lijf voor mij een heiligdom. Mijn zwakte voor hem een zegen.

We veinsden een soort stoïcisme en geen van beiden gaf toe aan de verleiding die te doorprikken. Het was een uit de hand gelopen uithoudingsproef, een masochisme dat al lang geen hoger doel meer diende. De tijd had ons afgestompt, we dachten niet meer, we voelden amper. Ik was ingeslapen, ik onthield me van prikkels die me weer richting Hades zouden sturen. Mijn lichaam, een ijskathedraal. En uit respect voor zijn opgelegde castratie degradeerde ik mezelf tot onaantrekkelijke huissloof, tot object van afschuw, zij het een object dat zelfs niet vernederd wil worden. Ik betrachtte de onverschilligheid. Er bestaat immers geen middenweg tussen de moeder en de hoer. Mijn lijf, het danst, of het slaapt.

Ook hij, die nacht na nacht het bed met me deelde, zocht nog zelden toenadering. Nadat ik zijn kind had gebaard, had hij zijn interesse in mij verloren. Het kind kwam tussen ons in te staan, een welkome derde, een afleidingsmanoeuvre, een excuus voor ons ingeslapen huwelijk. Geen van ons voelde de noodzaak weer dieper te graven, aan te steken, te vergeven. Het was te laat. We nestelden ons in de onzin, in het stilzwijgen, in het gemak. Elk woord was al duizendmaal verkondigd, elke zelfanalyse uitentreuren uitgesmeerd, elke gelaatsuitdrukking een déjà-vu. Onze lichamen, terreinen waarvan de kaarten open op tafel lagen, geen vergrootglas meer nodig, geen nood aan een kompas. Elke vierkante meter was reeds veroverd, verorberd. Ik kende de weg van zijn vingers, ik had de haren op zijn borst honderd maal geteld, ik voelde zijn geslacht nog amper. Het had me zo vaak bezocht, het was tot het mijne verworden.

There's something wrong here, there can be no denying
One of us is changing, or maybe we've stopped trying
And it's too late, baby, now it's too late
Though we really did try to make it
Something inside has died and I can't hide
And I just can't fake it

(It’s too late – Carole King)

(kopie van een notitie uit januari 2007)