vrijdag 30 januari 2009

L'amour conjugué

Smet
het is voorjaar, het is avond
er waait een kille wind
door de kamer

hij drijft een wig
tussen de naakten
de lakens rillen

als een listige janus ligt hij
tussen hen in, een fabeldier
dat waakt tussen de slapen

ze wil strijken door zijn haren
maar hij kijkt haar aan, nalatig
met ogen van glas

(Rafaela, 2005)


Maar nu:
Onze wollige cocon. Maagdelijke liefde. Gebroken.
Door het barstje sijpelt nu de ander. Soms.
Een schoonheidsvlek die de schoonheid net in de verf zet.

Of nog, Leonard Nolens:

3. (uit de vijfdelige reeks 'De Derde')

Er moet een ander zijn die morrelt aan de deur
Een man die met zijn vreemde sleutel binnenvalt,
Een hond die 's nachts tussen ons in komt te staan
Om je te plagen met zijn mes van vlees, zijn geur

Van whisky, leer, tabak. Hij koestert in zijn vacht
Een zon die jou verschroeit. We kunnen hem aan.
Hij is de dief die de gevangenis van onze liefde

Platloopt met zijn elegante poten, en dan gaat,

Ons achterlaat met zijn stank en geblaf, zijn pijn
Van ons. Maar elke winter komt hij weer, hij praat
Je om met zijn brutale bek, zijn lastige brieven
Die ons in leven houden. Er moet een ander zijn.