woensdag 28 april 2010

Full moon - in need for a lullaby

Kwaad

Het is geen liefde, zegt hij.

Maar een sluipend gif,

een schimmel die je steeds verder aantast.

De duivel bestaat.

Zegt hij.

Mijn schatje. Mijn hartje.

(en zij wordt een beetje week tussen de benen)

maandag 26 april 2010

Zoenzucht

Zou hij weten dat ik nimmer begeer wat ik liefheb?
Zou hij weet hebben van mijn oorlog, mijn schizofrenie?
Zou hij weten dat filos redetwist met eros?
Zou hij weten dat het volstaat met omarmen?
Zou hij weten dat ik me wapen tegen de ondergang?
Zou hij bestand zijn tegen mijn avondland?
Zou het verlangen?
Zou hij?
Zou ik?


(wordt vervolgd)

vrijdag 23 april 2010

Nota II

En weer eens werd de redeloosheid van de begeerte onomstotelijk bewezen. Maar hoe heerlijk het capituleren.

Nota I

Zelfs de meest zachtaardige wezens zijn tot moordzucht te bewegen.

woensdag 21 april 2010

Martelaarschap IV

Het huwelijk is zoals de tegelvloer in de keuken: tegel ligt naast tegel gemetseld, tezamen vormen die tegels het patroon van bloemranken, nergens onderbroken of verstoord, tegels waar je met een moker op kunt slaan zonder dat er een barst in schiet, maar alles is onveranderbaar definitief en het gezellige dessin wordt metterjaren geeuwvervelend. (...) Het huwelijk is een 'iets', voorstelbaar als 'een ruimte', waar je blindelings de weg in weet, zoals 's nachts, zonder lichten aan te doen, in je eigen huis (en als je dit 's nachts kunt, kun je het ook overdag, zodat je in je eigen huis ook letterlijk blind zou kunnen zijn, zonder last te ondervinden van het stof op je eigen netvliezen). Seksualiteit vindt te gerechter tijden plaats, wel nog toegewijd en aandachtig, maar de vlam is eruit en het komt al voor dat je erbij aan andere dingen denkt. Het lichaam van de ander is je precies zo vertrouwd als je eigen lichaam, zodat je dus ook precies bent gaan weten welke houding, aanraking, handeling, schuiving de ander rust, vertrouwen, plezier verschaft, uitmondend in het zoveel duizendste orgasme sedert de allereerste keer, toen de hartstochten nog verzengend waren en de dorst naar elkaar onblusbaar. Zo is er ook het geestelijke contact nog: we kunnen nog met elkaar praten, maar de gesprekken kunnen worden ingedampt tot trefwoorden, - er is niets meer dat wij niet van elkaar weten of niet van elkaar zouden begrijpen. Waarover wij het eens zijn, zij wij het voorgoed eens, waarover wij het oneens zijn, voorgoed oneens. Onze verdrieten en angsten kunnen we elkaar nog voorleggen, leugens zijn er nog niet geweest, onverschilligheid is nog niet ingetreden, maar aan de zomen van dit alles is de lucht bezig te betrekken en pakken de schapenwolkjes zich tot cumuli samen. Nog dreigt er niets, maar het is of juist daarin de dreiging bestaat. Alles is in orde, maar de koestering van de zekerheid is aan het vervluchtigen.
(...)
Er is een hunkering in mij die ik niet adequaat kan definiëren. Enerzijds moet alles blijven zoals het is en mag er niets gebeuren dat de regelmaat bedreigt, laat staan verstoort, anderzijds wil ik dat in de saaie regelmaat verandering komt. Verliefdheid op een onaanwezig meisje, dat niet eens weet dat ik in mijn aansluipende ouderdom verliefd op haar ben, neemt mythische proporties aan.

(uit 'Het is niets', Jeroen Brouwers)

Martelaarschap III

"In gemoede, ik denk dat de schrijversziekte is: verliefdheid, verslaving aan verliefd zijn. Bijkomende schrijversziekte: dat de gevoelige kunstenaar niet in staat is enige door zijn vrouw dan wel zijn geliefde afgedwongen Keuze te maken. Kan hij niet, wil hij niet, hij ziet niet in waarom hij zou moeten kiezen, iedere keuze doet afbreuk aan zijn aard, hij méént de dingen niet en tegelijkertijd is er niets dat hij zo bloedernstig meent, voortdurende verliefdheid is de adem van zijn schrijverij. Kiest hij wel, dan treedt ogenblikkelijk de andere bijkomende schrijversziekte in: de wroeging, het zelfverwijt, de melancholie, de onstelpbare treurigheid die slagschaduwen werpt en die ach, het litteken voor het leven slaat: het heimweeachtige verlangen. Mijn 'keuze' bestaat eruit dat ik probeer het-meisje-met-het-bootje 'gewoon' 'te vergeten', wat mij evenveel stil opgevreten verdriet bezorgt als wanneer ik halsoverkop het huis zou zijn uit gegonsd om als een dolle bij om haar heen te gaan dansen. Het argument der redelijkheid en weldenkendheid luidt: je hèbt toch een goede mooie lieve vrouw, je hèbt toch een niet onaardig huwelijk, een vriendelijk kind, een gemeenschappelijke band en geschiedenis, een comfortabel huis... Maar zoals schrijvers nu eenmaal zijn: het gaat nooit om het boek of het oeuvre dat hij hééft geschreven maar om dat wat hij nog móét schrijven en op de witte toekomst moet zien te veroveren als ware het een vrouw."

(uit 'Het is niets' Jeroen Brouwers)

Martelaarschap II

"Nog meisjesachtig eruitziende jonge vrouw, voor in de dertig, ik zal haar hier met S aanduiden, 'Stella', 'Ster', 'Stella maris', sterre der zee. Met haar de receptie, waar ik haar vrijdagmiddag jongstleden te B. ontmoette, verlaten en haar naar huis gebracht in de ...straat, Amsterdam. Om een uur of drie 's nachts overviel me verstikkende angst - niet 'gewetensangst' (tussen S en mij is 'niets gebeurd', zoals dat heet) maar levensangst. Er reed een geweldig verdriet met me mee, thuis stapte dit samen met mij de auto uit, sedertdien is het bij me gebleven. Mijn leven is veranderd.
Dat je een punt in je leven bereikt waarop je niet kunt zeggen dat je 'ongelukkig' bent of dat het 'slecht' met je gaat, maar waarop je inziet dat je in alle situaties gevangen zit en je niet meer, zoals tien à vijftien jaar geleden nog wèl kon, uit je gevangenissen kunt ontsnappen.
Het oude leven als een dorre tak van me afbreken. Thuis mijn koffertje inpakken, de huissleutel achterlaten en wèggaan. Tegelijkertijd dat andere rigoureuze besluit nemen: nu sodomieter ik die hele literatuur-van-me in de vuilnisbak, trek me volledig uit de literaire wereld terug en ga wat anders doen. Maar (doch) (echter) (niettemin) (evenwel) daar liggen al die wetten in de weg en stapelen zich de praktische bezwaren op tot hoge torens. Wat moet ik met mijn koffertje buiten het goedertieren huis? Wat zou ik anders zelfs maar kúnnen om min of meer in leven te blijven dan schrijven?
Ik woon in een kerker, waar ik wel uit wil, maar waarbuiten ik niet kan leven zonder ogenblikkelijk in de goot te belanden, in zeven goten tegelijk. De kerker is tegelijkertijd theemuts. Ik ben er 'veilig', maar alles benauwt me er vanwege het besef dat ik er niet uit kan. Zo ben ik de gedetineerde van mijn eigen bestaan, het huwelijk komt neer op wederzijdse gijzeling. Al zou ik erin slagen uit mijn cel te ontsnappen, dan zou ik nog niet buiten het gevangeniscomplex zijn waarin de cel zich bevindt. Overal binnen dat complex zou ik op andere muren stuiten, dichtgemetselde ruimten, vergrendelde deuren, alle uitgangen versperd. Zo zou ik ten slotte verplicht zijn, of er dan toch het beste aan doen, terug te keren naar de cel waaruit ik meende te zijn ontsnapt. Daar zit ik met onzichtbare ketenen aan mijn leefmodel vast. Wat valt er na zoveel jaar huwelijk nog te kiezen, te veranderen, te verplaatsten, te besluiten? Behalve om 'het huwelijk' gaat het om 'de kinderen', 'de huishoudeconomie', 'de hypotheek', 'de huistradities', 'de gewoonten'. Wie huwt, bindt zich aan een dagelijks, eindeloos zich herhalend patroon volgens een ooit gemaakte afspraak: een contract met degene die men gaandeweg gaat beschouwen als zijn beul, of dan toch zijn cipier. In die zin krijgt huwelijk iets van martelaarschap. En verder ben ik natuurlijk gewoon te laf (uit liefde? uit sentimentaliteit? uit opportunisme?) om vrouw en kind verdriet aan te doen, hun leven te verstoren, er de oorzaak van te zijn dat zij hun vertrouwen en veiligheid zien aangetast. (...) Afscheid van haar genomen om op tijd thuis terug te zijn, vanwege overwegingen als: morgen heeft het gezin de auto nodig onder andere om de weekinkopen te doen, en: overmorgen is het vaderdag, - Anne loopt al dagen geheimzinnig te doen over wat ze voor haar vadertje heeft geknutseld, waartoe zou ik het kind teleurstellen en frustreren door op die dag niet aanwezig te zijn... Deze overwegingen bestempelen mij in de ogen van oppassend en in doorsnee hypocriet burgerpubliek tot 'een goed mens', maar ik bèn helemaal niet in die zin 'een goed mens', omdat de overwegingen mij tegelijkertijd met protest en walging vervullen.

Een nieuw leven beginnen? Eigenlijk begint men nooit een nieuw leven, men volstaat met een bezoek aan de kapper en/o het kopen van een nieuwe broek."

(uit 'Het is niets', Jeroen Brouwers)

Martelaarschap I

"Wat moet zo'n liefmooi schaap met een cynische ouwe ram als ik, vroeg Faust zich af, en ook, andersom, zo overpeinsde hij, wat moet ik met haar nadat Het Vuur Der Lust na enige dagen is gedoofd? Dat wij een zinnig gesprek 'op niveau' met elkaar zouden kunnen voeren, is natuurlijk jammerlijk uitgesloten. Wat zo'n kind mij vertelt, weet ik gegarandeerd allemaal al lang, en wat ik haar vertel is natuurlijk zo voornaam, verheven, wijs, erudiet en blijk gevend van gerijpte levenservaring dat het vooralsnog, vanwege haar speelse jeugd, niet in haar hersendoosje past. Wanneer precies begint het besef dat men eenzaam is en er niets meer zal gebeuren dat de eenzaamheid nog kan verdrijven?"

('Het is niets', Jeroen Brouwers)

Vliegangst IV

‘Ik zou er al mijn geld voor over hebben om op dit moment thuis te mogen zitten en me dit hele gebeuren in alle rust te herinneren. Dat vind ik nu eenmaal altijd het prettigst. Waarom zou ik mezelf voor de gek houden? Ik ben geen existentialiste. Voor mij is iets pas echt gebeurd als ik het allemaal opschrijf, en onder het schrijven verander en mooier maak. Ik doe nooit anders dan wachten tot iets voorbij is en ik naar huis kan gaan om het op te schrijven.’

‘Mannen en vrouwen, vrouwen en mannen. Het kan nooit wat worden, dacht ik. In de dagen dat mannen nog brallerige jagers waren en vrouwen hun hele leven niets anders deden dan zich zorgen maken over zwangerschap of sterven in het kraambed, moesten de laatsten dikwijls tegen hun wil genomen worden. De mannen klaagden erover dat hun vrouwen koel, onaandoenlijk, frigide waren… Ze wilden wulpse vrouwen. Ze wilden wellustige vrouwen. Nu leerden de vrouwen eindelijk hoe ze wulps en wellustig moesten zijn – en wat gebeurde er? De mannen verschrompelden. Het was hopeloos. Ik had Adrian begeerd zoals ik nooit iemand begeerd had en zijn hartstocht viel weg tegen de intensiteit van de mijne. Hoe meer ik liet blijken van mijn hartstocht, des te koeler werd hij. Hoe meer ik riskeerde om bij hem te kunnen zijn, des te minder was hij bereid te riskeren om bij mij te zijn. Was het werkelijk zo eenvoudig? Kwam het allemaal alleen maar neer op wat mijn moeder me jaren geleden had voorgehouden over ‘op een afstand blijven’? Het had er inderdaad veel van dat mannen die het hevigst van me gehouden hadden tevens degenen waren geweest waar ik het onverschilligst tegenover had gestaan. Maar wat was daar dan de lol van? Wat had het voor zin? Kon je filos en eros nooit, al was het dan maar even, verenigen? Wat had deze voortdurende rondedans van beurtelings verliezen, deze constante cyclus van begeerte en onverschilligheid, onverschilligheid en begeerte voor zin?’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)

Vliegangst III

‘Langzaam aan begon ik te beseffen hoeveel gelukkiger ik zonder B. was, hoe die krankzinnige energie van hem mijn leven had ondergraven, hoe zijn wilde fantasieën mij hadden beroofd van mijn eigen fantasiewereld. Langzamerhand begon ik het prettig te vinden dat ik mijn eigen gedachten kon horen. Ik begon te luisteren naar mijn eigen dromen. Het was net alsof ik vijf jaar lang in een galmkelder had geleefd en iemand me plotseling vrij had gelaten.’

‘Waarom draait het er altijd op uit dat ik met twee mannen zit opgescheept die samen één geweldige man hadden kunnen zijn? Is dat op een of andere manier het geheim van mijn oedipuscomplex? Mijn vader en mijn grootvader? (…) Ben ik voorbestemd om mijn hele leven tussen twee mannen heen en weer te blijven hollen? De een aarzelend en zachtmoedig en bijna onverschillig, en de ander zo vurig en rusteloos dat hij al mijn zuurstof opgebruikt?’

‘Ik heb pas een bundel zogenaamd erotische gedichten geschreven met het gevolg dat mannen me in het holst van de nacht opbellen met proposities en preposities, gedaan gekregen dat er een enorme ophef van gemaakt werd – voordrachten aan universiteiten, interviews, brieven van krankzinnigen en dergelijke – waarna ik totaal geflipt ben, begon mijn eigen gedichten te lezen en probeerde één te worden met het beeld dat ik daarin van mezelf gaf. Probeerde mijn eigen fantasieën te verwezenlijken. Begon te geloven dat ik een denkbeeldige, door mezelf bedachte figuur was. (…) Het punt is dat fantasieën nu eenmaal fantasieën zijn en dat je niet voortdurend in extase kunt leven. Als je de deur achter je dichtgooit en ervandoor gaat en met iedereen neukt die binnen handbereik komt hoeft dat je nog geen stap dichter bij de vrijheid te brengen.’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)

Vliegangst II

‘Je bent geen secretaresse, je bent een dichteres. Waarom denk je dat je recht hebt op een ongecompliceerd leven? Hoe kom je erbij om te denken dat je alle conflicten kunt vermijden? Hoe kom je erbij om te denken dat je pijn kunt vermijden? Of hartstocht? Voor hartstocht valt trouwens een hoop te zeggen. Kun je nu nooit eens wat minder streng voor jezelf worden en het jezelf vergeven?’
‘De moeilijkheid is dat ik in mijn hart een puritein ben. Alle pornografen zijn puriteinen.’
‘Een pornograaf ben je beslist niet. Een puritein ben je wel, en nog wel van de allerergste soort. Je doet waar je zin in hebt, maar je voelt je zo schuldig dat je er niet van kunt genieten. Wat heeft het dan voor zin, actually?’

‘Op het gebied van mannen heb ik mijn leven lang een bepaalde eenvoudige eigenschap gemist die bekendstaat als voorzichtigheid, of misschien zou je het gezond verstand kunnen noemen. Als ik een vent ontmoet voor wie elke vrouw met een beetje zelfrespect automatisch gillend zou weglopen slaag ik er altijd in iets vertederends te ontdekken aan zijn verdachte eigenaardigheden, iets fascinerends en aantrekkelijks aan zijn manieën.’

‘Ik heb woorden altijd erg belangrijk gevonden en dikwijls de vergissing begaan veel meer in woorden dan in daden te geloven. Mijn hart (en mijn kut) geven zich gewonnen bij een bondige uitdrukking, een goede grap, een elegant tweeregelig rijm of een sensationele vergelijking.’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)

dinsdag 20 april 2010

Vliegangst I

‘We gingen naar de Hofburg om een verhandeling te aanhoren over de psychologie van de kunstenaar. Uit een onderzoek bleek onomstotelijk dat kunstenaars als groep zwak, afhankelijk, kinderlijk, naïef, masochistisch, narcistisch, slechte mensenkenners en hopeloos verstrikt in hun oedipuscomplexen waren. Ten gevolge van hun overgevoeligheid als kind en hun meer-dan-normale behoefte aan moederlijke zorg voelden ze zich altijd verwaarloosd, hoeveel moederlijke zorg ze ook hadden ontvangen. Op latere leeftijd waren ze voorbestemd overal te zoeken naar een moeder en wanneer ze die niet (nooit, nooit) vonden trachten ze in hun werk een ideale moeder te scheppen. Ze trachtten in hun werk een geïdealiseerde versie te geven van het verleden – zelfs wanneer dat idealiseren meer weg had van een ontluistering dan van idealiseren. Geen enkele familie, om kort te gaan, was zo krankzinnig verdorven als de moderne autobiografische romanschrijver of dichter zijn familie waande. Je familie op die manier in de grond boren was in wezen hetzelfde als idealiseren. Er bleek alleen maar uit hoezeer je nog aan je verleden gekluisterd zat.
Ook met roem trachtte de kunstenaar zichzelf te compenseren voor dat gevoel, in zijn jeugd verwaarloosd te zijn. Maar het lukte nooit helemaal. Bemind worden door de hele wereld is geen substituut voor bemind geweest zijn door één enkele mens toen je klein was en bovendien is de wereld als minnaar niet veel soeps. Dus stelde ook de roem teleur. Veel kunstenaars zochten in hun wanhoop troost bij opium, alcohol, homoseksuele uitspattingen, heteroseksuele uitspattingen, vurige gelovigheid, politiek gemoraliseer, zelfmoord en andere lapmiddelen. Maar die hielpen ook nooit helemaal. Behalve zelfmoord – dat hielp natuurlijk in zekere zin altijd. Op dat moment schoot me een epigram te binnen van Antonio Porchia: Ik geloof dat de ziel is opgebouwd uit allerhande leed want de ziel die zijn leed geneest gaat dood. En zo is het ook bij kunstenaars. Alleen nog erger.’

‘Een ander aspect van de lezing betrof het liefdesleven van de kunstenaar, in het bijzonder de geneigdheid van kunstenaars om zich (met grote verbetenheid) te hechten aan volslagen ongeschikte liefdesobjecten en die heftig te idealiseren, net als die geïdealiseerde ouders waarvan ze dachten dat ze die nooit bezeten hadden. Dit ongeschikte liefdesobject was voornamelijk een projectie van de kunstenaar-minnaar. Het voorwerp van hun hartstocht was zelfs in de ogen van anderen dikwijls een heel alledaags iemand. Maar voor de kunstenaar-minnaar werd de geliefde tot moeder, vader, muze, het toonbeeld van volmaaktheid. Soms een toonbeeld van krengerige volmaaktheid of boosaardige volmaaktheid, maar altijd een godheid, altijd almachtig.
De creatieve zin van die verliefdheden zou de volgende zijn: door het herscheppen van de sfeer van oedipale verliefdheid, kon de kunstenaar zijn ‘familieromance’ herscheppen en daarmee de geïdealiseerde wereld uit zijn kinderjaren. De talrijke en vaak snel wisselende verliefdheden moesten de illusie levendig houden. De volwassene kon de hartstochtelijke liefde van het kleine kind voor de ouder van de andere sekse het dichtst benaderen met een nieuwe, hevige, lichamelijke verliefdheid.’

(uit 'Fear of flying' Erica Jong)

zondag 18 april 2010

Niet zelden komt men in een ander zichzelf tegen

‘Zeker ben ik ook een man, een jongen, een jongeman geweest die nooit van zijn leven kinderen wilde, die het gezin een gevangenis vond en die niet begreep dat iemand zijn leven ‘deelde’ (door twee personen, door drie, door vier, tot er weinig meer van overbleef). Het was het soort cynisme dat voor de empirie uit rent, een uitbundig negativisme dat zijn ontkenningen nodig heeft om zich tegen de vloed van keuzes te kunnen keren. Hoe kon ik weten hoe het was om een kind te hebben? Heel lang heb ik vastgehouden aan mijn zogeheten vrijheid, die de vrijheid is om in alle situaties aan het begin te blijven staan en de indruk te hebben dat ik nog alle kanten op kan. (…)
Ik was toen iemand anders. Iemand die van het extreme hield zonder nog te hebben ervaren dat er van de uiterste grens nooit meer een weg terug is. Die – in het veilige midden dromend van uitersten – dacht dat de werkelijkheid in handen van gewone mensen niks was, dat de werkelijkheid de stijl van extremistische schrijvers nodig had om geladen te worden met betekenis. Dat tot het uiterste gaan een kwestie van stijl was. Zulke overwegingen zijn mij nu volstrekt vreemd geworden. Ik had het leven in de hand, maar nu heeft het mij in handen gekregen. Ik ontkende de dood, maar nu ben ik er thuis. (…)
Een voor een keren de dingen naar mij terug, dat is waar, maar ze worden niet meer als vanouds. Het blijven replica’s, volmaakte namaak van iets wat zelf niet bestaat. Tot in de details is het vanzelfsprekende nagebootst. Niemand ziet kennelijk het verschil, maar ik zie het meteen. Want de afwezigheid die ik ervaar, daar kom ik niet meer ‘overheen’. Die is er altijd, waar ik ook ga. Waar ik kom, valt vanzelf een gat. Niet gezellig nee. Verder blijf ik gewoon de ander die ik altijd ben geweest. Die ik overal moet spelen, maak je geen zorgen. De man met mijn naam, mijn adres, mijn leven. Iemand met een verhaal, een betekenis, die zijn lippen vormt tot een woord, die met zijn mond woorden maakt uit niets.’

(P.F. Thomése)

donderdag 15 april 2010

Early spring morning



Is er dan niets meer, vroeg ze, dan seks en vergetelheid?
Is dan niet dit alles met liefde gebeiteld?
Mag alles waarvan we leven, alles waarop we teren,
alles waaraan we lijden, dan geen liefde heten?
Wat is het dat ons pijnlijk aan elkaar bindt?
Dat anderen zo dierbaar maakt, dat we ze niet kunnen verlaten?
Heet dat geen liefde? Is dat zinsbegoocheling?
Iets wat we uitvinden, tegen beter weten in?

maandag 5 april 2010

Vrouw, blad, schaar


donderdag 1 april 2010

Voorjaarsschoonmaak

En toen zuiverde ze in één manische namiddag alle kasten van het hele huis. Hoe metaforisch.