vrijdag 30 januari 2009

L'amour conjugué

Smet
het is voorjaar, het is avond
er waait een kille wind
door de kamer

hij drijft een wig
tussen de naakten
de lakens rillen

als een listige janus ligt hij
tussen hen in, een fabeldier
dat waakt tussen de slapen

ze wil strijken door zijn haren
maar hij kijkt haar aan, nalatig
met ogen van glas

(Rafaela, 2005)


Maar nu:
Onze wollige cocon. Maagdelijke liefde. Gebroken.
Door het barstje sijpelt nu de ander. Soms.
Een schoonheidsvlek die de schoonheid net in de verf zet.

Of nog, Leonard Nolens:

3. (uit de vijfdelige reeks 'De Derde')

Er moet een ander zijn die morrelt aan de deur
Een man die met zijn vreemde sleutel binnenvalt,
Een hond die 's nachts tussen ons in komt te staan
Om je te plagen met zijn mes van vlees, zijn geur

Van whisky, leer, tabak. Hij koestert in zijn vacht
Een zon die jou verschroeit. We kunnen hem aan.
Hij is de dief die de gevangenis van onze liefde

Platloopt met zijn elegante poten, en dan gaat,

Ons achterlaat met zijn stank en geblaf, zijn pijn
Van ons. Maar elke winter komt hij weer, hij praat
Je om met zijn brutale bek, zijn lastige brieven
Die ons in leven houden. Er moet een ander zijn.

zaterdag 24 januari 2009

C'est moi


Een bovenmodale levensdrift.
Als tegengif: een tegenstribbelend lichaam.
Of: een tegenstribbelend lichaam.
Als tegengif: een bovenmodale levensdrift.

donderdag 22 januari 2009

Expositie

Rafaela presenteert

~ Vluchtschrift ~
Tekeningen
Aquarellen
Schilderijen


20 januari ~ 20 maart 2009

Eetcafé De Scheve Lavabo
Bijlokevest 93 ~ 9000 Gent
Open ma tot za ~ 12.00 tot 00.00

Interesse? Contacteer Rafaela:
info@sensOtheque.com

maandag 12 januari 2009

Fear is my worst friend

zondag 4 januari 2009

La paresse de la vie


Het is: het verlangen om het verlangen. Dat slechts zelden hoeft te worden ingevuld, en misschien bij voorkeur niet. Het eindeloos kunnen streven, het niet weten, het hijgerig hunkeren naar het Hogere. Tot het zich, in schaarse gevallen, plots openbaart. Dan schrik ik van zoveel realiteit. Omdat de droom altijd droom moet blijven, en de verbeelding enkel mij toebehoort. Niet de ander. De snoodaard, per definitie, die verstoort, recupereert, usurpeert, teert. Die altijd, in elk geval, hoe zachtaardig ook (en misschien met name dan), beslag op me legt, een aanslag is op mijn soevereiniteit.

Het is ook: aankomen daar waar je wilde zijn, bij hem, bij haar, ergens. Een knetterend haardvuur waaraan je je klamme handen kunt warmen, een vrijplaats die er al altijd was. Een leegte die geduldig wachtte tot ze werd ingevuld. Niettemin: nostalgie naar de dagen waarin nog niets vastlag, en alles nog kon. Toen je nog alles kon worden wat je wou, kon gaan waar je wou, elke dag kon zijn wie je wou zijn. The Queen of Sheba, een ijskoningin, zijn goddeloze vod, zijn slet, zijn speeltje. En liefst niets daartussenin. Toen je nog alleen was, in je hoofd, in je hart, in je ziel. Toen het verlangen slechts verlangen was. Een vruchteloos wachten. Maar o zo draaglijk.

Het is bovenal: houden van het onderweg zijn. Van het eeuwigdurende getij, de wisseling van eb & vloed, het keren van de dagen, de maandstonden. Van nog en nog en nog. En opnieuw, steeds opnieuw. Tot vervelens toe, mijn verafschuwde, mijn liefste (ik). De cirkelbeweging. Ik als waterkering van mezelf. Want als de bestemming wordt bereikt, ontpopt zich in mij een kwaadaardig soort onrust, een afkeer, een destructiedrang. Alsof ik pas helemaal besta als ik kan blijven (be)vragen. Die tegendraadsheid als tegengif. Tegen de rust. Mijn teerbeminde onrust.